
Jurisprudentie
BB7610
Datum uitspraak2007-09-20
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers07 / 3598 VV en 07 / 3599 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers07 / 3598 VV en 07 / 3599 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
De voorzieningenrechter stelt vast dat in artikel 3.3 van de toepasselijke WMO-verordening, waarin - voor zover hier van belang - is bepaald dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, van de WMO niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, aansluiting is gezocht bij het Protocol Gebruikelijke Zorg. In bijlage 1 bij dit Protocol is vermeld dat de indicatiesteller altijd onderzoekt of in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels en dat een reden daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij taken overneemt, overbelast dreigt te raken. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de uitgebrachte CIZ-adviezen niet blijkt dat hier in het geval van verzoeksters partner naar gekeken is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder hieraan in het kader van de behandeling van de bezwaren van verzoekster alsnog de nodige aandacht kan besteden.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 07 / 3598 WMO VV en 07 / 3599 WMO VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam], verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 3 juli 2007 (bestreden besluit I) en 6 juli 2007 (bestreden besluit II) inzake afwijzing van voorzieningen ingevolge de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).
Tevens heeft zij op 21 augustus 2007 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 september 2007, waarbij aanwezig waren verzoekster en haar ouders en namens verweerder [medewerker].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster, bekend met een neurologische aandoening, woont samen met haar partner in een aangepaste eengezinswoning en is zwanger. De uitgerekende bevallingsdatum is 13 oktober 2007.
Op 9 mei 2007 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor een aantal Wmo-voorzieningen, te weten - voor zover hier van belang - hulp in de huishouding en bij de verzorging van de baby, een hoog/laag commode en een traplift. Verzoekster heeft hierbij toegelicht dat de gevraagde voorzieningen in verband met haar lichamelijke beperkingen noodzakelijk zijn om zelfstandig voor haar kind te kunnen zorgen.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder verzoeksters aanvraag voor hulp bij het huishouden afgewezen. Hiertoe is - samengevat - overwogen dat verzoeksters partner in staat wordt geacht het huishoudelijk werk te verrichten. Hierbij is aangegeven dat men wordt verondersteld dit door herverdeling van taken te doen.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder besloten tot verstrekking van een in hoogte verstelbare aankleedtafel. De overige door verzoekster aangevraagde voorzieningen zijn afgewezen. Hierbij is voor wat betreft de traplift overwogen dat er geen noodzaak voor verzoekster is om de bovenverdieping te gebruiken. De verzorging kan overdag immers op de benedenverdieping geboden worden.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij het besluit op bezwaar niet kan afwachten. Verzoekster heeft hierbij toegelicht dat zij de aangevraagde hulp nodig heeft vanaf de geboorte van de baby. Volgens verzoekster heeft de gemeente haar laten weten dat als zij de voorzieningen zelf voorschiet om ze op tijd in huis te hebben, niets meer wordt betaald, ook al blijkt later dat zij er wel recht op had. Verzoekster heeft verder naar voren gebracht dat de aangevraagde hulp nodig is omdat zij door haar ziekte niet fulltime voor de baby zal kunnen zorgen en er zeker geen huishoudelijke taken bij kan hebben. Volgens verzoekster is onvoldoende aandacht besteed aan de aangevraagde hulp bij de verzorging van de baby. Verzoekster heeft erop gewezen dat zij hiervoor gebruik wil maken van een kinderdagverblijf en een au pair in huis wil nemen en dat deze hulp nodig is als direct gevolg van haar ziekte/handicaps/beperkingen. Verzoekster heeft voorts toegelicht dat haar vriend, die een eigen bedrijf heeft en lange dagen maakt, de noodzakelijke hulp en zorg niet op zich kan nemen en dat dit redelijkerwijs ook niet van hem kan worden verwacht. Verzoekster heeft verder toegelicht waarom zij het niet eens is met de afwijzing van de traplift. Verzoekster heeft ten aanzien van de toegewezen hoog/laagcommode naar voren gebracht dat in het programma van eisen is vermeld dat mechanische bediening volstaat. Volgens verzoekster is het voor haar gezien haar klachten echter onmogelijk een dergelijke commode te bedienen en zij verlangt dan ook een elektrisch bedienbare commode.
Het verzoek strekt ertoe dat verzoekster zo snel mogelijk de beschikking krijgt over huishoudelijke hulp, hulp bij de verzorging van de baby, een traplift en een elektrisch bedienbare commode.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
2.4 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder maatschappelijke ondersteuning: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.
Ingevolge artikel 2 van de Wmo bestaat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.
Artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo bepaalt - voor zover hier van belang - dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning treft die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente [plaatsnaam] 2007 (Verordening) - voor zover hier van belang - wordt geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is.
Artikel 3.1 van de Verordening luidt als volgt:
De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, - voor zover hier van belang - onderdeel 6°, van de wet voor de in artikel 3.1, onder a, vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien
a. aantoonbaar beperkingen op grond van ziekte of gebrek of
b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg
het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel een adequaat kan oplossen.
Ingevolge artikel 3.2, tweede lid, van van de Verordening kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, - voor zover hier van belang - onderdeel 6°, van de wet voor de in artikel 3.1 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als
a. de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of
b. niet beschikbaar is.
Artikel 3.3 van de Verordening luidt dat in afwijking van het gestelde in artikel 3.2 een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, - voor zover hier van belang - onderdeel 6°, van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden komt als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.
Ingevolge artikel 8.1 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
2.5 De huishoudelijke hulp en zorg voor de baby.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat hulp bij de verzorging van de baby valt onder hulp bij het huishouden en dat de opmerking in het verweerschrift van 15 augustus 2007 dat geen sprake is van een voorziening in de zin van de Wmo, een misslag is. Gelet hierop stelt de voorzieningenrechter vast dat bestreden besluit I tot afwijzing van de door verzoekster aangevraagde hulp in de huishouding mede betrekking heeft op de door haar verlangde hulp bij de verzorging van de baby.
Aan deze afwijzing is bij bestreden besluit I met toepassing van artikel 3.3 van de Verordening de overweging ten grondslag gelegd dat verzoeksters partner in staat wordt geacht het huishoudelijk werk te verrichten. Hierbij is aangegeven dat men wordt verondersteld dit door herverdeling van taken te doen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het verweerschrift is aangegeven dat in voormeld artikel aansluiting is gezocht bij het Protocol Gebruikelijke Zorg. In bijlage 1 bij dit Protocol is vermeld dat de indicatiesteller altijd onderzoekt of in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels en dat een reden daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat hij taken overneemt, overbelast dreigt te raken. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven, blijkt uit de uitgebrachte CIZ-adviezen niet dat hier in het geval van verzoeksters partner naar gekeken is. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij wel gezegd heeft dat haar partner veel uren maakt, maar dat hierop van de zijde van het CIZ is aangegeven dat sprake is van een eigen keuze en dat geen rekening wordt gehouden met overbelasting van de partner. Verzoekster heeft op dit punt voorts toegelicht dat haar partner zelfstandig ondernemer is, dat hij een supermarkt heeft in [plaatsnaam] en dat hij 70 tot 80 uur per week werkt, ook op zaterdagen en koopavonden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan een en ander in het kader van de behandeling van de bezwaren van verzoekster tegen bestreden besluit I alsnog de nodige aandacht kan besteden.
Dit geldt ook voor de vraag of sprake is van voorliggende c.q. algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals in het CIZ-advies van 19 juni 2007 is vermeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het verweerschrift in dit verband ten onrechte is verwezen naar de AWBZ, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting eveneens aangegeven dat de gemeente de regeling sociaal medisch geïndiceerde kinderopvang kent, die gebaseerd is op de Wet kinderopvang. Het is echter niet duidelijk of verzoekster daarvoor in aanmerking komt.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegezegd dat als verzoekster overigens voldoet aan de criteria ingevolge de Wmo c.q. voornoemde gemeentelijke regeling om in aanmerking te worden gebracht voor een tegemoetkoming in de kosten van hulp in de huishouding, haar niet zal worden tegengeworpen dat zij deze hulp zelf van tevoren heeft bekostigd en dat deze tegemoetkoming alsdan met terugwerkende kracht, vanaf het moment dat zij de hulp betaalt, wordt toegekend. Voor wat betreft de kinderopvang heeft de gemachtigde van verweerder hierbij opgemerkt dat sprake moet zijn van door de gemeente erkende opvang.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster aldus alsnog in de gelegenheid is gesteld om deze hulp op eigen kosten te verwezenlijken in afwachting van de nadere besluitvorming, zonder dat dit consequenties heeft voor de beoordeling van haar recht op deze voorziening uit hoofde van de Wmo c.q. voormelde gemeentelijke regeling.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ziet de voorzieningenrechter op dit punt geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.6 De commode.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat Welzorg afgelopen maandag door de gemeente is bericht dat een elektrische commode aan verzoekster verstrekt kan worden. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat deze voorziening spoedig aan verzoekster kan worden geleverd. De voorzieningenrechter ziet reeds hierom geen aanleiding om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.
2.7 De traplift.
Verweerder heeft verzoeksters aanvraag voor een traplift afgewezen op grond van de conclusie dat de verzorging van de baby overdag op de benedenverdieping kan plaatsvinden. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoekster thuis is bezocht door een indicatieadviseur van het CIZ, die daarbij onder meer heeft geconstateerd dat op de begane grond een ruime slaapkamer aanwezig is met voldoende ruimte voor een ledikantje. Verzoekster heeft deze constatering op zichzelf erkend, maar heeft hierbij tevens aangegeven dat de slaapkamer ook zou moeten worden ingericht met de commode en andere spullen ten behoeve van de verzorging van de baby, en dat er dan voor haar onvoldoende ruimte overblijft om zich veilig met een trippelstoel te verplaatsen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het kader van de behandeling van de bezwaren van verzoekster tegen bestreden besluit II nadere aandacht kan besteden aan dit bezwaar van verzoekster en de overige door haar aangevoerde praktische problemen, op grond waarvan zij van mening is dat de door verweerder voorgestane oplossing om de baby overdag op de benedenverdieping te verzorgen niet acceptabel is.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat trapliften alleen in natura en in bruikleen aan betrokkenen worden verstrekt. Desgevraagd en na telefonische ruggespraak heeft de gemachtigde van verweerder nader verklaard dat verzoekster bij wijze van uitzondering op basis van het contract van de gemeente bij de betrokken leverancier een traplift kan aanschaffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster aldus alsnog in de gelegenheid is gesteld om deze voorziening op eigen kosten aan te schaffen in afwachting van de nadere besluitvorming zonder dat dit consequenties heeft voor de beoordeling van haar recht op deze voorziening uit hoofde van de Wmo.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, ziet de voorzieningenrechter ook op dit punt geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.8 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.9 Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A. van Gameren, rechter, en in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 september 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 25 september 2007.